EL PASADO. USOS. INDEFINIDO <-> IMPERFECTO
INDEFINIDO |
IMPERFECTO |
Wordt gebruikt om een handeling of situatie uit het verleden aan te geven waarvan het begin en/of einde in aanmerking wordt genomen. |
Wordt gebruikt wanneer het begin en/of einde van de handeling of situatie uit het verdeden niet van belang is. De spreker hecht dan meer belang aan het ‘aan de gang zijn’ van die handeling of situatie in het verleden dan aan het begin en/of einde ervan. |
VB: Hasta los 15 años estudié en un colegio internacional. (Tot mijn 15e zat ik op een …) |
VB: De niña estudiaba en un colegio internacional. (Als kind zat ik op een…) |
Wordt gebruikt voor de opeenvolgende, afgesloten handelingen of situaties waarmee de hoofdlijn van een verhaal wordt aangegeven. |
Wordt gebruikt wanneer de opeenvolgende handelingen of situaties als een gewoonte of herhaling worden beschreven; het gaat dan niet om de concrete gebeurtenissen. |
VB: Al llegar a casa, entró en la cocina, abrió el frigorífico y sacó un yogur. (Toen hij thuiskwam, liep hij de keuken in, opende de ijskast en pakte een ...) |
VB: Al llegar a casa, entraba en la cocina, abría la nevera y sacaba un yogur. ([Altijd] als hij thuiskwam, liep hij de keuken in, opende de ijskast en pakte een…) |
Wordt ook gebruikt om het begin-aspect van en situatie of handeling aan te geven. De werkwoorden waarbij dit het meest voorkomt zijn: Conocer; Haber (hay); Poder; Querer; Saber; Ser; Tener
|
Wordt gebruikt voor die situaties of handelingen die dienen als toelichting, achtergrond of een stilstaan bij de gebeurtenissen van het verhaal.
|
VB: Conoció a su esposa en Paris. (Hij leerde zijn vrouw in Parijs kennen). Hubo un silencio. (Er viel een stilte) Supo la verdad (Hij kwam de waarheid te weten) |
VB: Llovía cuando ocurrió el accidente. (Het regende toen het ongeluk gebeurde). |
Wanneer twee handelingen of situaties min of meer gelijktijdig gebeuren kan de spreker aangeven dat: |
Het om twee afgeronde handelingen of situaties gaat die gelijktijdig plaatsvonden: Mientras comieron no se miraron. Tijdens het eten, hadden ze elkaar niet aangekeken. |
De ene situatie of handeling aan de gang was toen de andere gebeurde: Mientras comían, hablaron del tiemplo. Onder het eten, spraken ze over het weer. |
Beide gebeurtenissen gelijktijdig aan de gang waren, zonder het begin of eind aan te geven. Mientras comían no se miraban. Zolang ze zatén te eten, keken ze elkaar niet aan. |
SIGNAALWOORDEN; TIJDSBEPALING. MARCADORES TEMPORALES.
INDEFINIDO |
IMPERFECTO |
Ayer |
Siempre |
La semana pasada |
Antes |
El mes pasado |
Normalmente |
El año pasado |
Todas las semanas/tardes/noches |
Hace cinco años |
Todos los días/años/meses |
Hace mucho tiempo |
Frecuentemente |
De repente |
Cada día |
Entonces |
Los lunes/martes/miércoles/… |